Ik wensch de volgende bladzijden te wijden aan eene beschouwing van het menschelijk ligchaam, — niet aan eene anatomische en physiologische beschouwing, hoedanige men in de werken over de ontleed- en natuurkunde van den raensch vinden kan, — maar aan zulk eene, die, uitgaande van een zuiver anthropologisch standpunt, ons tracht te brengen tot de kennis en het regt verstand van die eigenaardigheden , waardoor zich hel ligchaam des menschen, in tegenoverstelling van dat der dieren, als menschelijk ligchaam kenmerkt. Van het anthropologisch standpunt gewag makende, van hetwelk zulk eene beschouwing , als ik bedoel, uitgaat, veroorloof ik mij tevens, ook om misschien hier of daar niet misverstaan te worden, kortelijk uiteen te zetten, wat ik onder anthropologie meen te moeten verstaan.