De vraag naar den eigenlijken aard der stoffen, die infectieziekten doen ontstaan, heeft ten allen tijde de geneeskundigen, de physiologen en de natuurkenners in het algemeen bezig gehouden. Van welken aard zijn toch de smetstoffen (contagiën) die, uitgaande van een lijder aan eene bosmettelijke uitslagkoorts (pokken, roodvonk, mazelen enz.), of aan cholera of typhus, in staat zijn een ander dezelfde ziekte te doen krijgen, — en die andere stoffen, welke, buiten het levend organisme, in den bodem b. v. van zekere landstreek, ontstaan, en gewoonlijk miasma geheeten, een ziekmakenden invloed op dat organisme uitoefenen? Hoe ontstaan zij? Hoe werken zij? Op welke wijze brengen zij ziekte te weeg? Ik zal niet alle pogingen vermelden, die gedaan zijn om deze vragen op te lossen. Slechts de volgende verdienen op het tegenwoordig standpunt der wetenschap en om den innigen samenhang dien zij onder elkander hebben, zulk eene vermelding.