Namens eene commissie, daartoe door de Parijsche akademie van wetenschappen benoemd, werd onlangs, bij monde van den bekenden natuurkundige FIZEAU, aan den minister van openbaar onderwijs verslag gedaan van bare zienswijze omtrent eenige door dien ambtenaar gestelde vragen. In den brief van den minister werden vooral inlichtingen gevraagd omtrent den invloed, dien het op de inrichting der bliksemafleiders moet hebben, dat, hoe langer hoe meer, ijzeren massa’s in gebruik komen bij den bouw. Want wegens de voordeelen, die het in de meeste gevallen aanbiedt hout door ijzer te vervangen, worden langzamerhand zolders, daken, ja zelfs deuren en vensters van metaal gemaakt. En het is te verwachten dat deze uitstekend geleidende, meestal met elkander verbonden voorwerpen, die op verschillende afstanden der afleiders zijn geplaatst, eene groote rol moeten spelen als het er op aankomt de elektrische verschijnselen, die een onweder vergezellen, te wijzigen en te beheerschen. Moeten nu, zoo wordt gevraagd, deze metalen onderdeelen van den bouw en evenzoo de gasleiding, de waterleiding en de buizen der verwarmings-toestellen, die de verschillende verdiepingen met elkander in geleidend verband brengen, met den bliksemafleider worden verbonden? De commissie meent dat haar antwoord op deze vraag bepaald bevestigend moet zijn. Zij is van oordeel, dat het hoogst onvoorzichtig zou zojn en de waarde van de bescherming van een gebouw door een afleider zeer zou verminderen, als men niet alle metalen deelen van eenigzins belangrijke afmetingen, die zich daarbinnen bevinden, met dien afleider in geleidend verband bracht. Bevinden er zich op één gebouw meerdere afleiders en meerdere draden, die naar afzonderlijke putten loopen, dan moet dat verband worden gemaakt tusschen die metalen deelen en zoovelen van de afleiders als zich in hunne naaste omgeving bevinden.