Weinigen , die op een schoonen herfstdag een wandeling naar buiten niet versmaden, zijn zij onbekend, die lange spinragdraden, die als uit den wolkeloozen hemel nederdalende, zich hechten aan boomen en struiken, waar zij des morgens, met dauw bepareld, als zoovele zilveren snoeren de twijgen aaneenvlechten. Maar niet zoo gering zal het aantal zijn van hen, die tot nog toe vruchteloos zochten naar een antwoord op de vraag: » vanwaar die draden?” In de Revue des sciences naturelles appliquées tracht de heer G. ROGERON dat antwoord te geven, na vooraf de tot heden geopperde onderstellingen omtrent het ontstaan dier draden aan eene critiek te hebben onderworpen.