In den loop dezer week bereikte ons van de overzijde der zee het bericht, dat JOHN TYNDALL, tot 1887 professor in de natuurkunde aan het Royal Institution, de eeuwige rust was ingegaan. Een hevige ongesteldheid, wier waar karakter den geneeskundigen, die hem verzorgden, ook thans nog niet duidelijk is, velde den schijnbaar nog krachtigen, drie en zeventigjarigen man in weinige uren neêr¹. Wel vervolgde hem al gedurende de laatste drie jaren eene steeds toenemende slapeloosheid, die slechts week voor sterk narcotische geneesmiddelen en scheen te wijzen op hersenlijden. Maar zijn optreden gaf van dit lijden, als men zijn leeftijd in aanmerking nam, zoo weinig blijk, dat het op een plotseling einde zijns levens het minst scheen te wijzen. En toch, op den avond van den dag, in den vroegen morgen waarvan hij bewusteloos werd, ontsliep hij, na in den loop van dien dag slechts korten tijd de zijnen te hebben herkend. Indien aan iemand, dan is het aan hem, dat wij in dit tijdschrift een woord ter nagedachtenis moeten wijden; want meer dan eenig ander natuurkundige heeft hij op zijne uitstekende wijze, in de gansche beschaafde wereld, door het levend en het geschreven woord, het doel beoogd, waarnaar het Album in meer bescheiden kring gelijktijdig streefde: het populariseeren van de resultaten der wetenschap. Wat hij daarvoor heeft gedaan en hoe hij het heeft gedaan, daarvan getuigen de vele reeksen van lezingen door hem uitgegeven. De twaalf, vervat in zijn Heat considered as a mode of motion (1863, Londen, LONGMANS & Co.) en de acht, die men vindt in zijn On Sound (1867, LONGMANS & Co.) getuigen daarvan; vooral de eerstgenoemde verzameling, waarin meer dan in eenige andere de groote gaven van TYNDALL als experimentator en als spreker tevens uitkomen. Voor meer dan een onzer lezers is zij waarschijnlijk geen onbekende.