In de Revue Scientifique beschrijft de heer E. DURAND-GRÉVILLE een door hem waargenomen verschijnsel, dat wij op zich zelf niet zeldzaam genoeg zouden achten om die vrij uitvoerige beschrijving hier grootendeels over te nemen, ware het niet, dat de eenvoudige, ons juist toeschijnende verklaring, door hem daaraan toegevoegd, op de bijzonderheden van het verschijnsel gegrond is. Op Vrijdag, den 22en Juni l.l., omstreeks zons-ondergang, wandelde de heer DURAND, in vrijwel oostelijke richting, eerst langs den linker-, daarna langs den rechteroever van de Allier. De hemel was, behoudens eenige damp aan den horizon, volkomen helder. Het heldere licht, dat de zon langs den bovenrand omgaf, smolt aanvankelijk ineen met hare stralen; maar zoodra was zij niet ondergegaan (7 uur 41 min.) of dat licht vertoonde zich als een vertikale zuil van dezelfde wit-gele tint, wier middellijn gelijk was aan de schijnbare middellijn van de zon, maar die vier- à vijfmaal zoo hoog was. Zij verplaatste zich noordwaarts, daarbij de zon in hare beweging onder de kim volgende. Eenige fijne wolken-strepen doorsneden haar in horizontale richting.