Een aantal jaren geleden gaf de hoogleeraar SCHROEDER VAN DER KOLK in het Album der Natuur eene reeks beschouwingen over de zelfstandigheid der ziel. Sedert heeft dit gebied in het Album braak gelegen ¹). Toch is het er ver van af, dat het wetenschappelijk onderzoek op dat gebied sedert gestaakt zou zijn. Integendeel, bedoeld onderwerp heeft niet opgehouden — en hoe kon het ook anders! — de aandacht van menigen geleerde bezig te houden, tot eene menigte waarnemingen en interessante discussien aanleiding te geven. Een goed deel van die discussien, we mogen het niet verbloemen, heeft tot geen ander dan negatief resultaat geleid. Het geldt hier dan ook een vraagstuk, waaromtrent de gegevens, helaas ! karig uitvallen en eene aanzienlijke speelruimte voor conjecturen, voor de verbeelding overblijft. Zoo is het dan gebeurd, dat hier de onderzoekingen van den laatsten tijd voor een goed deel geene andere strekking gehad hebben, dan die van vroeger tijden in de schaduw te stellen en ons in menig opzigt van de zoete illusie eener grondige kennis te berooven. Laat ons echter niet vergeten, dat het dikwijls evenveel waard is van eene dwaling bevrijd, als met eene nieuwe waarheid verrijkt te worden. Ja, maar al te dikwijls verdient het eerste boven het laatste de voorkeur. Dat toch stemt tot bescheidenheid en omzigtigheid ; het laatste daarentegen wordt maar al te ligt een prikkel tot inbeelding en waanwijsheid. Wat hiervan zij , altijd blijft het waar, dat gemelde discussien uit een cultuur-historisch en anthropologisch oogpunt interessant zijn. Kortom, we vreezen niet, van den tijd der lezers noch van onzen eigen tijd misbruik te maken, zoo we trachten een overzigt te geven van hetgeen ons bekend is omtrent de denkbeelden, die men in den laatsten tijd geopperd heeft aangaande de verhouding, in welke de ziel tot de hersenen staat.