Lezer, kom mee, dat ik u vertel van mijn kijkje in Vlinderland. Het is er zoo zonnig en mooi, zoo vredig en genoegelijk, dat ge er zeker met vreugde zult toeven. Anders dan in de groote menschenwereld is er daar voor elkeen overvloed aan den levensdisch; blij zijn in den zonneschijn is er ’t wachtwoord tijdens het kortstondig bestaan der individuen. De woorden groei en ontwikkeling, die in het menschenleven een zoo groote rol spelen en zaken voorstellen, steeds met leed en zorg gepaard gaande, zijn in een vlinderleven totaal onbekend. Zooals de vlinder uit de pop wordt geboren, zoo blijft hij den ganschen, altijd maar korten tijd, die hem te leven is gegeven. Al wat er aan en in zijn keurig gevormd corpusje valt waar te nemen, is bij de geboorte aanwezig, en och zoo weinig behoeft hij tot instandhouding van eigen leven. Van de zorg voor zijn nakomelingen is hij echter geenszins ontheven, maar licht valt hem die taak, als hij minnend in den zonneschijn het wijfje orafladdert en verovert. Zij zoekt dan spoedig de aangewezen plaats voor haar eieren op dien bepaalden boom of op gindsche plant of struik, waar de kleine rupsjes, uit de eieren voortgekomen, zullen kunnen aarden. Nooit vergist zij zich in haar keuze , maar tot zoo ver dan ook slechts en niet verder strekt zich haar liefhebbende zorg voor ’t nakroost uit en daarmee is haar levensdoel bereikt en tevens ’t eind van haar slechts bij dagen geteld bestaan. ’t ls de moeite van wat observatie waard, dat korte vlinderleven! Maakt het niet een der bekoorlijkheden uit van de zomerdagen, dat aardig af- en aangefladder der gewiekte kleuren ? Ondanks de snelle bewegingen, die zouden doen vermoeden, dat er haast is bij haar werk, kunnen ze ons toch dat idee niet suggereeren. Wij zien te goed, hoe bij het heen en weer en op en neer, met doelloos ungefüge zwenkingen en wendingen volbracht, geen vast plan door hen wordt gevolgd, en hoe het er alles slechts op is aangelegd, te genieten van den zonneschijn en van de zachte koelte. Dat is de hoofdzaak voor hen; het even proeven van den honig diep in geurende bloemen verborgen, is slechts een zoete bijkomstigheid, een liefelijk item te meer in ’t zorgeloos bestaan, waarin genot en spel de hoofdrol spelen en de voeding zich met een allerbescheidenst plaatsje tevreden stelt.