“De mensch is heer der natuur! Zijne stoomschepen, onafhankelijk van den wisselvalligen adem van den wind en den loop der zeestroomen, doorploegen in snelle vaart alle wereldzeeën; zijne spoortreinen vervoeren hem met duizelingwekkende snelheid over afgronden, rivieren, zeearmen, zelfs door bergketenen van het hardste gesteente, van het eene einde van het vasteland naar het andere Hij beveelt aan de elektriciteit, zijne woorden en gedachten met bliksemsnelheid naar de verst verwijderde plaatsen over te brengen en wijst aan het hemelvuur zijnen weg, waardoor het onschadelijk wordt. — Hij heeft de geheele wereld dienstbaar gemaakt om, door middel van handel, scheepvaart en nijverheid, te voorzien niet alleen in zijne noodzakelijke levensbehoeften, maar zelfs te voldoen aan de eischen, die de verfijnde weelde kan stellen, Rusland levert hem wellicht het graan, waaruit hij zijn brood bakt, Java de rijst, waarmede hij zich voedt. De oesters, die zijn gehemelte streelen, zijn misschien uit Amerika, de parelende wijn, die hem het genot daarvan helpt verhoogen, groeide op Frankrijks bodem. De wol, waaruit zijne kleeding is vervaardigd, kwam wellicht uit Australië, het katoen van Amerika, de zijde uit China of Japan. De steenen, waaruit hij de kunstgewrochten der bouwkunst optrekt, zijn misschien afkomstig uit de groeven van België, het hout daarvoor werd wellicht uit Rusland of Noorwegen aangevoerd. Het mahoniehout, waaruit zijne meubelen vervaardigd zijn, groeide aan de oevers van de Amazone; het ijzer, waaruit zjjne stoomwerktuigen en gereedschappen bestaan en de steenkolen, die hij tot verwarming en verlichting gebruikt, werden wellicht uit Engeland en Duitschland aangeveerd. — Hij heeft de diepten van den oceaan gepeild, de grootste bergen beklommen en zich hooger in de lucht verheven, dan de arend of de condor!” Zoo spreekt men dikwijls en wijst, niet zonder zelfverheffing, op de vorderingen der natuurwetenschap en der nijverheid, waardoor dit alles mogelijk word.