Is de schoonheid onzer Hollandsche Natuur alleen aan den zomer verbonden? Spreekt die natuur alleen in kleuren en geuren tot ons, en is zij in den ganschen langen winter dan werkelijk doodsch en zwijgend als een graf? Hij, die zich laat beheerschen door oppervlakkige indrukken, die zich gaarne op de wijs van sommige dichters aan onbestemde gevoelens en droomen overgeeft, en de ware poëzy der Natuur, de harmonie van het geschapene niet op het voetspoor der wetenschap wil navorschen en erkennen, hij moge zulk een oordeel uitspreken en zich des winters onledig houden met het betreuren van een voorbijgegaan saizoen; wij gevoelen ons gelukkig, dat wij ook in dien prozaïschen winter de roepstem der Natuur, de openbaring van hare verhevene harmonie kunnen vernemen, ja misschien beter en juister verstaan, dan in de bedwelmende volheid van den zomer.