Ontstaan on vergaan, ziedaar het karakter der natuur, de magtige wet, waaraan al hare kinderen moeten gehoorzamen. Wie het vergankelijke wil bestendigen, handelt in strijd met die wet en is volgens haar strafschuldig. De mensch, vooral in zijn beschaafden toestand, is in dit geval. Met zijn ontstaan, met zijn bestaan heeft hij vrede, maar vergaan, daarvan wil hij zoo min mogelijk weten. Als hij houwt, houwt hij liefst voor de eeuwigheid, of ten minste voor zoo lang, tot hij zijn kapitaal met winst heeft terug bekomen. Duurzaamheid moge al niet het kenmerk zijn van de voortbrengselen onzer eeuw; zoo vlug in het afbreken als de natuur zijn wij nog niet, en daarom blijven wij, zelfs met de geringste bestendigheidszucht, overtreders harer wet, en worden als zoodanig ieder oogenblik door hare rijksveldwachters gedagvaard; want de natuur houdt er eene politie op na, waarbij zelfs de Londensche een kind is. Ons geheele bestaan berust dus, evenals dat van gaauwdieven, op het ontduiken of schadeloosmaken van dat onverbiddelijke corps, en het zijn niet altijd de geweldige, brommende en vloekende snorbaarden, de stormen, onweders, aardbevingen, waarvoor wij op onze hoede moeten zijn; hare stille verkleede dienders zijn, gelijk overal, de gevaarlijkste.