Bij eene vorige gelegenheid (Album der Natuur, 1867, blz. 200, 203, 205, 218) heb ik gewag gemaakt van de overlevering betreffende een voormaligen rivierarm langs de duinen van Holland. Sedert geruimen tijd heb ik mij bezig gehouden met in de omstreken van Haarlem na te vorschen, in hoever die overlevering gegrond is. Het volk zelf betwijfelt haar niet; vele zeer oude geschriften gewagen ervan ¹); de ligging der streek, de talrijke overblijfselen van kasteden, zelfs sommige zeldzame planten pleiten er voor, maar een voorname bewijsgrond ontbrak: de kleibedding, die een rivier onvermijdelijk moest hebben achtergelaten. Zulk een kleibedding is eindelijk voor den dag gekomen, en wel bij het bouwen eener nieuwe arbeiderswoning op de gronden van den heer J. H. VEEN, liggende ten oosten van de hofstede Duinvliet en de voormalige hofstede Zandenhoef, op eene diepte van ongeveer 2 el onder den bodem. De kleilaag is van eene vrij aanzienlijke dikte; onmiddellijk onder haar vond men zand met schelpen. De kleur der klei is geelachtig en geheel verschillend van die der zoogenoemde katteklei, die in de veengronden langs het Sparen gevonden wordt. De uitgestrektheid der laag is niet kunnen bepaald worden. De plaats, waar zij gevonden is, ligt in de rigting, opgegeven in de Divisie-Chronyk. De stroom zou dan van Bentveld oostwaarts geloopen hebben door den Aardenhout, tot de lage duinen van Zandenhoef, van daar in noordoostelijke rigting naar de Houtvaart, een zeer oude vaart, die in verbinding staat met de oude Haarlemsche beek, en naar men zegt, ook klei moet bevatten, en verder noordwaarts langs Bloemendaal en Brederode.