Ongeveer honderd jaren zijn voorbijgegaan, sinds de fransche scheikundige BERTHOLLET voor het eerst voordeel leerde trekken van de bleekende werking van chloor. In 1785 toch begon hij lompen te bleeken door ze bij afwisseling in chloorwater (eene oplossing van chloor in water), in verdunde loogen en in verdund zwavelzuur te dompelen; in 1789 werd onder zijne leiding het eerst eau de Javelles of bleekwater gemaakt. Even buiten Valenciennes (binnen de stad was het verboden) werd weldra eene bleekerij opgericht, waarin de door BERTHOLLET gemaakte toepassing in het groot werd uitgevoerd en die men dus eenige jaren later eene Berthollerie zou hebben genoemd. ¹ Dat van eau de Javelles of van eenig ander bleekwater en van chloorkalk of bleekpoeder de grondstof chloor het werkzaam beginsel is, is algemeen bekend, getuige de naam »chloor” door den leek dikwijls aan bleekpoeder gegeven. De werking van dit chloor bestaat hierin, dat het zich met het eene bestanddeel van water, met de waterstof namelijk, verbindt, en dat het tweede bestanddeel van het water, de zuurstof, thans de organische stolfen, waardoor de weefsels gekleurd zijn, vernielen kan.