Onder goed gerucht en kwaad gerucht gaat PASTEUR voort met zijne inentingen. Bij den tegenwoordigen stand van zaken, waarin de deugdelijkheid van het geneesmiddel tegfen de hondsdolheid van tijd tot tijd ook ernstigen twijfel ontmoet, nemen de lezers van het Album stellig met belangstelling kennis van eenige feiten, welke den 2den November l.l. door PASTEUR aan zijne medeleden van de Académie de Sciences werden medegedeeld. Onder de 2490 personen, welke de kunstbewerking hadden ondergaan, waren ongeveer 1700 uit Frankrijk en Algiers en de overigen uit zestien landen van Europa, Azie, Noord- en Zuid-Amerika af komstig. Daar de omstandigheden van de fransche burgers het best bekend zijn, wordt vooral over hen gesproken. Van deze 1700 stierven er twaalf; twee kwamen te laat (de een zes-en-dertig en de andere drie-en-veertig dagen, nadat de beet toegebracht was) en bij de overige tien was de inenting dus vruchteloos. In denzelfden tijd stierven echter in Frankrijk aan hondsdolheid zeventien menschen, die niet ingeent werden. Zeventien op een onbekend getal gebetenen, dat echter zeer klein zal zijn, daar men aannemen mag, dat verreweg de meesten hulp zochten in het laboratorium in de rue d’Ulm.