Bij de inboorlingen van noordelijk Borneo, de Dajakkers, in wier gebied dit plantaardig vet hoofdzakelijk gewonnen wordt, draagt het de namen Minjak (olie) Tangkawang of Tingkawang, Kahowang of eenvoudig Kawang; in den handel staat het als Borneo-talk bekend. Het is afkomstig van een aantal plantensoorten (door dr. BURCK worden negen beschreven), die alle tot de familie der Dipteracëen behooren. De vrucht bij deze plantenfamilie heeft een drogen vruchtwand, zoodat het vet daar niet in kan voorkomen; daarentegen worden de in eene harde, houtachtige schaal opgesloten zaadlobben, die de kiem der plant tusschen zich besluiten, gebruikt voor de afscheiding van het vet. Bij het kiemen zwelt de zaadkorrel dikwijls op en doet zij de schaal bersten; aan deze omstandigheid moet het toegeschreven worden, dat soms van eene openspringende vrucht gesproken wordt.