Ruim dertig jaren geleden werd in Engeland eene ontdekking gedaan , die de opkomst van eene invloedrijke familie met uitgebreide vertakkingen ten gevolge gehad. De geslachtsboom van deze familie werd onlangs opgemaakt ¹ en getuigt van haar krachtige ontwikkeling. Haar oorsprong vindt zij in de retorten in de gasfabrieken, waarin het gas uit de steenkolen wordt gestookt; haar eerste tehuis zijn de buizen, waarin de teerdampen door afkoeling zich van het lichtgas scheiden, en de kuipen, waarin het vloeibare koolteer zich verzamelt; haar in uitwendig voorkomen zooveel mogelijk uiteenloopende leden , die levendig deelnemen aan het maatschappelijk verkeer van de tweede helft der negentiende eeuw, zijn om slechts enkele te noemen, het vlekkenwater, het carbolzuur, dat in de handen van den wondarts zoo zegenend werkt, de saccharine, die wat zoetheid van smaak betreft de gewone suiker tweehonderdtwintig maal overtreft , kleurstoffen zonder tal en met eene oneindige verscheidenheid van tinten. Het steenkolenteer en hetgeen er uit verkregen wordt zouden een nieuwen SIMSON een raadsel op de lippen kunnen brengen gelijk aan het oude: »spijze ging uit van den eter, en zoetigheid ging uit van den sterke”. Alle stoffen te noemen en oppervlakkig te behandelen, die onze maatschappij aan het steenkolenteer te danken heeft, het zou een veel te uitgebreid plan voor dit opstel zijn; er zal hier worden gesproken ten eerste over het steenkolenteer en zijne naaste bestanddeelen en ton tweede over aniline-kleurstoffen, die er uit verkregen worden.
| Additional Metadata | |
|---|---|
| Album der natuur | |
| CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding") | |
| Organisation | Kruseman |
|
G. Doijer van Cleeff. (1888). Steenkolenteer. Album der natuur, 37(1), 262–279. |
|