Het broeien van hooi, in Nederland sinds lang eene inheemsche plaag, heeft in het broeien van steenkolen een tegenhanger, die hier te lande minder wordt genoemd dan elders, waar steenkolen in het groot worden ingescheept en verzonden. Toch hebben ook ten onzent fabrieken, waar groote hoeveelheden steenkool worden opgeslagen, en dus in de eerste plaats de gasfabrieken, vaak genoeg met het genoemde euvel te strijden , zoodat men zijn voordeel kan doen door te luisteren naar den hoogleeraar VIVIAN B. LEWES , wanneer hij spreekt over de oorzaken, waardoor zoo menige lading steenkolen verloren gaat en waardoor zoovele menschenlevens in gevaar worden gebracht, en over de voorzorgsmaatregelen, waardoor men het gevaar zoo klein mogelijk maken kan. ¹ » Zoo menige lading”, deze woorden mogen toch gerust worden herhaald. Immers, de benoeming van eene koninklijke commissie in April 1875 in Engeland en een door haar in het volgend jaar uitgebracht verslag hebben niet verhinderd, dat in de jaren 1875—1883 zeven en vijftig schepen met kolen verloren gingen, tengevolge van zelfontbranding van hunne lading. Daar dit getal klein is in vergelijking met het aantal malen, waarbij de tengevolge van het broeien van steenkolen veroorzaakte brand nog bijtijds kon worden gebluscht, acht LEWES het met recht voor zeer waarschijnlijk, dat van de 328 schepen, die vermist zijn en waaromtrent men nooit eenig bericht ontving, een groot aantal te gronde zijn gegaan door dezelfde oorzaak. Vooral na de invoering van stoommachines met triple expansie en van stoomketels met hoogeren druk schijnt het aantal ongevallen toe te nemen.