De verbinding van de twee deelen, waaruit het woord waterglas bestaat, tot één geheel, wijst voor de stof, waarvan het de naam is, op overeenkomst met water en met glas. Met glas heeft waterglas de scheikundige samenstelling gemeen; beide zijn kielzelzure zouten of silikaten. Potasch, soda, krijt en loodwit bezitten onderling eene dergelijke verwantschap; zij zijn koolzure zouten of carbonaten; wanneer krijt gebrand wordt, ontwijkt het gasvormig koolzuur en blijft gebrande of ongebluschte kalk (calciumoxyde) achter; werden potasch, soda en loodwit door verhitting ontleed, ook bij deze stoffen zou gasvormig koolzuur vrij worden, terwijl kaliumoxyde, natriumoxyde en loodglit of (loodoxyde) zouden achterblijven. Zoo bevatten ook glas, waterglas en andere kiezelzure zouten een gemeenschappelijk bestanddeel, dat volgens de nieuwste onderzoekingen van HENRI MOISSAN bij temperaturen van 3000° en hooger als watervrij kiezelzuur ontwijken kan; hetgeen de verschillende kiezelzure zouten meer bevatten behalve dit gemeenschappelijk bestanddeel, levert het een of ander of meer dan één oxyde van een metaal op. Het eerste deel van den naam «waterglas” wijst er op, dat het bij de gewone temperatuur eene kleurlooze oplossing geven kan, die helder en vloeibaar is als water.
| Additional Metadata | |
|---|---|
| Album der natuur | |
| CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding") | |
| Organisation | Kruseman |
|
G. Doijer van Cleeff. (1893). Waterglas. Album der natuur, 42(1), 338–344. |
|