1905
Uit de geschiedenis van de duif
Publication
Publication
Album der natuur , Volume 54 - Issue 1 p. 302- 318
Waren het, zooals wij bij de geschiedenis der Sierhoenders opmerkten, niet altijd, en niet in de eerste plaats, de nuttige eigenschappen, die aanleiding hebben gegeven tot het temmen der huisdieren, maar meer de pracht der veeren, de hulpbehoevendheid der jonge dieren, het genot, dat hun oppassing verschafte, bij de cultiveering der duif treden vooral de religieuze opvattingen op den voorgrond. Er is geen dier, wiens invoering zóó samenhangt en verbonden is met godsdienstige gewoonten. Grotten en rotsen behooren tot de meest oorspronkelijke heiligdommen, daar woonden de góden , maar dat zijn ook de plaatsen, die de duif bij voorkeur bewoont en hoe schuw zij anders is, daar laat zij zich niet storen. Elke godheid neemt de dieren, die zich vrijwillig aan haar toevertrouwen, in bescherming. Kwamen nu onder de duiven albino’s voor, dan werd die witte, lichtglanzende gestalte al spoedig de verpersoonlijking der godheid. En omdat de duif van zulk een uiterstverliefde natuur is, werd zij gewijd aan de Godin der liefde, aan Venus. Wij gelooven zelfs dat de slanke, teere duivengestalte vorm heeft gegeven aan de voorstelling der vrouwelijke godheid. Zeer duidelijk komt dit uit in de oude Assyrische sage: Eens was een moeder, de vischgodin dek-Keto, door omstandigheden genoodzaakt, haar kleindochterlje te vondeling te leggen. Bij een rots liet zij het aan het noodlot over. Maar de duiven erbarmden zich over het verlaten kind en brachten haar broodkruimels die overgebleven waren van een herder, die niet ver van daar zijn kudde hoedde. Door het af- en aanvliegen der duiven opmerkzaam gemaakt, vond eindelijk de herder simmas het meisje en bracht het den koning. Deze nam het kind aan, gaf het den naam »semiramis«, d. i, duif, en bracht het groot. Later werd Semiramis tot Koningin uitgeroepen en verwierf een grooten roem. En toen zij, het heerschen moede, de regeering aan haar zoon had overgedragen, veranderde zij zich in een duif en vloog met duiven weg. Volgens Hygin. fab. 197 viel van den hemel een buitengewoon groot ei in den Euphraat; visschen brachten het aan den oever, duiven broedden het uit en er kwam een venus uit te voorschijn, die later Dea Syria genoemd werd, van daar dat de Syriërs visschen en duiven voor heilig hielden en niet aten. En zoo ging deze duivendienst over van den Euphraat naar Voor-Azië en speelt ze bij de Semitische volksstammen een voorname rol. Onder verschillende namen wordt zij daar vereerd als de godin der natuur en der Liefde: de duif is het symbool van semibamis, van astarta en aschera, bij de Romeinen van Venus, overal de belichaming van dezelfde goddelijke voorstelling, Xenophon merkte op, toen hij met het leger van den jongeren Cyrus Syrië doortrok, dat de inwoners de visschen en de duiven als goddelijke wezens vereerden en hun geen leed zouden aandoen: welke (de visschen) de Syriërs voor Goden hielden en hun geen leed aandeden, evenmin als de duiven.« Volgens Pseudo-Lucian de Syria dea 54 waren in Hierapolis of Bambyce de duiven zoo heilig, dat niemand het waagde er een aan te raken; zelfs als dit iemand bjj ongeluk overkwam, dan was hij den ganschen dag beladen met den vloek van deze misdaad; van daar ook, dat de duiven met de menschen in de meest kameraadschappehjkheid leven en hun woningen binnentreden. Hetzelfde bericht de jood Philo van Askalon: »ik vond daar, zegt hij woordelijk, een ontelbare menigte duiven op de straten en in elk huis en toen ik naar de oorzaak vroeg, antwoordde men mij, dat er een religieus verbod bestond om de duiven te vangen. Daardoor is het dier zóó tam geworden, dat het niet alleen onder het dak leeft, maar een dischgenoot der menschen is en driest optreedt.” Maar we zijn den tijd al vooruit geloopen en dienen een paar eeuwen terug te gaan. Toen werden de góden niet meer gehuldigd in rotsen, spelonken enz, men had tempels gebouwd, en dat waren nu de heiligdommen waar de góden verblijf hielden. Groote, trotsche gebouwen, wier torens hoog uitstaken boven de houten, strooien en met aarde bedekte hutten. En de duiven? De donkere hoekjes ervan namen ze vrijwillig in bezit, ook hier stelden zij zich onder de hoede der góden en gingen ze als een »godsgave« voor heilig door. De duiven der paphisehe godin op Cyprus, de Phaphiae columbae, die den tempel in en uit vlogen, ja die zich zelfs op de beeltenis van de Godin neerzetten, zijn zoo bekend, zelfs uit de munten, dat wij ze niet nader behoeven te vermelden.
Additional Metadata | |
---|---|
Album der natuur | |
CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding") | |
Organisation | Kruseman |
G. Kalsbeek. (1905). Uit de geschiedenis van de duif. Album der natuur, 54(1), 302–318. |