In een vorig artikel over dit onderworp (zie Album der Natuur, 1870, bldz. 225) zeide ik, van de oude ruïnen van Mexico, Peru en Centraal-Amerika sprekende, dat de volken dier streken, tijdens de ontdekking door de Spanjaarden, te midden der puinhoopen van een roemrijker en meer beschaafd verleden leefden, en dat, ten minste wat Mexico aangaat, de meening, als zou geen der gedenkteekenen en bouwvallen, welke men in die streken aantreft, ouder zijn dan de middeleeuwen, tegenwoordig niet houdbaar meer is. Is deze meening dan voor Peru houdbaar? Ik geloof, dat zij minst genomen zeer onwaarschijnlijk is. Wel is waar zouden, volgens eene zeer verspreide legende, de grondslagen der Peruaansche beschaving en van de monarchie der Inca’s gelegd zijn door Manco Capac en zijne vrouw Mama Oello Huaca, door de Peruanen voor kinderen der zon gehouden, die eerst in het begin der 12de eeuw geleefd zouden hebben en de stamouders van de dynastie der Inca’s geweest zouden zijn; maar PRESCOTT doet in zijne History of the conquest of Peru (Deel I, bldz. 5, 6, 7) terecht opmerken, dat dit slechts een der vele bij de Peruanen verspreide legenden was, waarschijnlijk niet eens de meest algemeen geloofde; dat de regeering der dertien Inca’s, die volgens de Peruanen van den tijd van Manco Capac af tot aan de Spaansche verovering over hun land geheerscht zouden hebben, naar alle waarschijnlijkheid te zamen niet meer dan twee en een halve eeuw beslaan, en ons dus geenszins tot den tijd, waarop Manco Capac geleefd zou hebben terugvoeren; en dat de oorsprong van het Peruaansche rijk en de Peruaansche beschaving derhalve in het duister gehuld ligt. Het is geenszins te verwonderen, dat de historische herinneringen der Peruanen niet verder dan 250 jaren teruggingen; het is zelfs eerder verwonderlijk dat zij nog zoover reikten; want dit volk was volkomen onbekend met elk middel om zijne gedachten door letters of hioreglyphische teekens uit te drukken, en hunne quipo’s vergoeden dit gemis slechts in geringe mate Bij het ontbreken van elk bepaald historisch gegeven nu moeten wij licht vragen aan andere bronnen. En dan is de vraag: is het waarschijnlijk, dat eene beschaving, die zoo groote bouwwerken, wegen, die bij die der Romeinen niet achterstaan ², kanalen, bruggen, uit reusachtige steenblokken hoogst kunstig gebouwde tempels, paleizen en bad-inrichtingen 3, tot stand bracht, niet ouder zou geweest zijn dan vierhonderd jaren, toen de Spanjaarden in Peru landden? Is het waarschijnlijk, dat in vierhonderd jaren het Peruaansche volk zich van den toestand van volkomen wildheid zou hebben verheven tot een volk, over welks vorderingen in den landbouw, over welks veeteelt, over welks eigenaardige doch hoogst verstandige staatsinrichting de veroveraars zelve verbaasd stonden 4; dat met goed gevolg mijnen ontgon, goud en zilver op de sierlijkste wijze wist te bewerken en een postwezen bezat, toen dit in Europa om zoo te zeggen nog geheel ontbrak ¹. Het antwoord op deze vraag zal wel moeten luiden, dat zulks zeer onwaarschijnlijk is, dat zulk eene beschaving veel dieper in het verleden geworteld moest zijn. In overeenstemming hiermede is, dat aan de oevers van het meer Titicaca, de plaats waar volgens de legende Manco Capac het eerst verschenen was, uitgebreide ruïnen gevonden worden, die volgens het getuigenis der Peruanen zelve tot ouder tijden opklimmen dan die der Inca’s, en wier bouwstijl desniettemin volkomen met dien der latere Peruaansche gebouwen overeenstemt. Van de boorden van dat meer zouden volgens eene legende die o. i. waarschijnlijker is dan die van Manco Capac, in overoude tijden, blanke en gebaarde mannen ² gekomen zijn, die de inboorlingen van Peru aan zich onderwierpen en ze hunne beschaving mededeelden.