In Ward’s Natural Science Bulletin (New-York) van 1 Januari 1883 vinden wij een hoogstbelangrijk artikel over de groote struisachtige vogels, die eens Nieuw-Zeeland bewoonden, en waarvan in de laatste 30 of 40 jaar ieder, die iets geschreven beeft over die eilandengroep, baar bewoners, arcbaeologie, natuurlijke geschiedenis of geologie, gewag maakt. In genoemd artikel vindt men een kort overzicht van de voornaamste en belangrijkste feiten, welke omtrent die reuzenvogels, de zoogenaamde Moa’s, bekend zijn geworden.¹ Wij ontleenen daaraan grootendeels het volgende. Boven het artikel vinden wij de afbeelding (Fig. 1, volg. blz.) van een groep Moa’s, in het bezit van het Museum van vergelijkende dierkunde te Cambridge (Massasuchetts). De grootste (Dinornis maximus) , wiens afmetingen in alle richtingen ongeveer het dubbele bedroegen van die van den hedendaagschen Casuarius galeatus , bereikt in den stand waarin hij is opgezet, een hoogte van 2 meters 78 centimeters, doch zou, als men hem een meer opgerichten stand gegeven had, een hoogte van ruim 4 meters hebben kunnen bereiken (de cijfers op de schaal links van de vogels geplaatst drukken engelsche voeten uit; de door, ons gegeven metrieke maten zijn gerekend van de oppervlakte van het voetstuk af, waarop de vogels staan). De kleinste (Meinornis casuarinus) bereikt een hoogte van 1 meter 48 centimeters; het merkwaardigste der vier voorwerpen is het meest rechts geplaatste (Palapteryx elephantopus) , dat 1 meter 67 centimeters hoog is en bij hetwelk de kraakbeenringen der luchtpijp (trachea) bewaard gebleven zijn!