Gedurende het warme en vochtige zomerweder vertoont in Noord-Amerika de stokvisch somtijds een eigenaardige roode kleuring. Zulke roode visch, die ook spoediger dan andere bederft, is ongeschikt voor de markt, en niet zelden lijden daardoor de vischverkoopers dien ten gevolge belangrijke verliezen. Professor FARLOW werd door de United States Commission uitgenoodigd te onderzoeken wat de oorzaak dier roode kleuring is, en men vindt zijn verslag in het Fish Report voor 1880. In September 1878 begaf bij zich naar Gloucester en onderzocht daar de visch-magazijnen. Het weder was toen warm en vochtig, en de kabeljauw, welke toen daar voor den verkoop bereid werd, word spoedig rood. Toen koel weder intrad, hield dit op. In vele gevallen begint de roode kleuring eerst nadat de visch uit de schepen aan land is gebracht; enkele malen vertoont zij zich echter reeds bij den zich nog aan boord bevindenden visch. Het mikroskopisch onderzoek leerde dat de roode kleur te weeg wordt gebracht door een zeer klein plantje, Clathrocystis roseo-persicina, dat zoowel in Europa als in Amerika wordt aangetroffen en door COHN en anderen beschreven is. Somtijds kleurt het de oppervlakte van vochtigen grond met een purperen tint, en het wordt ook wel aangetroffe in bakken, waarin dierlijke praeparaten te macereeren zijn gelegd. Naar het schijnt vertoont zich dit plantje niet of ontwikkelt zich althans niet snel beneden eene temperatuur van 65° F. De vraag was nu, hoe het kwam dat juist de gedroogde visch daardoor werd aangetast. Men bevond dat de plantjes van velerlei bronnen konden komen, want men trof haar in menigte in het houtwerk der werven en pakhuizen aan, maar inzonderheid ontdekte prof. FARLOW haar in het zout, waarmede de visch word behandeld. Het zout van Cadix had zelfs een lichte rooskleurige tint.