Schoon het voorkomen van dwaallichten door velen nog steeds voor eene niet zoo uiterst zeldzame of merkwaardige gebeurtenis gehouden wordt, treedt dit natuurverschijnsel — te oordeelen althans naaide nog altijd weinige, ten volle vertrouwbare waarnemingen, welke wij ervan bezitten — toch lang zoo menigvuldig niet op, als vrij algemeen aangenomen wordt; welke omstandigheid dan ook ongetwijfeld wel de voornaamste oorzaak zal zijn, waarom, niettegenstaande den verbazend snellen vooruitgang der natuurwetenschappen in den loop dezer eeuw, welke eene juiste verklaring van vele voorheen onoplosbaar geachte problemen mogelijk heeft gemaakt, de geleerden het in sommige opzichten, wat den waren aard van het verschijnsel betreft, tot op den huidigen dag nog niet geheel eens zijn, en er onder hen zelfs nog gevonden worden, die , gelijk zulks eveneens nog tot voor korten tijd ook met den kogelbliksem het geval was, het voor eene optische illusie, voor gezichtsbedrog houden. Uit de verschillende, in meerdere of mindere mate voor de wetenschap bruikbare, doch helaas op enkele voorname punten lijnrecht met elkander in strijd zijnde gegevens, welke wij tot nog toe aangaande de dwaallichten bezitten, mag het volgende worden afgeleid.