De heer MARCHAND, directeur van het meteorologisch observatorium op den PIC du Midi, in de Pyreneün, op eene hoogte van 2860 meter boven de oppervlakte der zee gelegen, op welke verheven waarnemingspost het zodiakaallicht — als gevolg van den meer loodrechten stand, dien het in zuidelijker streken met betrekking tot den horizon aanneemt, waardoor zijn top zich hooger daarboven verheft — gedurende het geheele jaar zichtbaar is en bij gevolg nauwkeurig kan worden bestudeerd, doet daar thans reeds sedert eenige jaren eene omvangrijke reeks observaties van dit optisch verschijnsel, zoodat wij de alleszins gerechtvaardigde hoop mogen koesteren, dat de resultaten dezer waarnemingen binnen eenigen tijd onze kennis daarvan, die tot dusver nog betrekkelijk gering mocht heeten, niet onbelangrijk zullen verrijken.1 Reeds de tot heden, sedert het einde van 1892, door den heer MARCHAND verkregen uitkomsten, spreken vóór de hypothese, dat het zodiakaal- of dierenriems-licht zijn ontstaan te danken aan eene, de zon omgevende, sterk afgeplatte ellipsoïde van mieteorische stofmassa, welke ellipsoïde in meerdere of mindere mate buiten de baan der aarde reikt. In de eerste plaats was de heer MARCHAND in staat eene waarneming te bevestigen, die voor de eerste maal en wel in het begin van tweede helft dezer eeuw door JONES en BRORSEN gedaan werd, de namelijk, dat het zodiakaallicht niet alleen bestaat uit de aan en oostelijken of den westelijken hemel optredende lichtpyramiden, maar uit eenen over het geheele hemelgewelf, in de verlenging van deze beide pyramiden, , zich uitstrekkenden lichtgordel of lichtband. De breedte van dezen lichtgordel, wiens helderheid of intensiteit met toenemenden afstand van den horizon afneemt, bedraagt omstreeks veertien graden.