Eene der Sitzungsberichte der Niederrheinischen Gesellschaft für Naturund Heilkunde bevatte onlangs van de hand van dr. F. KRANTZ eenige bizonderheden aangaande thoriumhoudende mineralen en hunne beteekenis voor de gasgloeilicht-industrie. Gelijk men weet, berust de Auer’sche vinding op het sterke lichtuitstralingsvermogen van zoogenaamde »zeldzame aarden” bij gloeiing. Het gloeikousje wordt vervaardigd door een katoenen weefsel in den vorm van eene ronde pit met eene waterige oplossing der nitraten dier «zeldzame aarden” te drenken, hetzelve daarna te laten opdrogen en vervolgens te verbranden of te verschroeien. Er blijft alsdan slechts het bekende geraamte over, dat in de gasvlam het schitterende licht uitstraalt. Onder «zeldzame aarden” verstaat men de oxyden der metalen welke tot de ceriumen didymiumgroep behooren. De grootste beteekenis van allen beeft evenwel de thoriumaarde verkregen, daar door de invoering van deze de vroeger groenachtige kleur van het gasglocilicht merkelijk gewijzigd en verbeterd werd.1 Heden ten dage bevatten de gloeikousjes ongeveer 98 pct. thoriumoxyde, circa 1 pct. ceriumoxyde en 1 pct. andere bijmengsels. In verband met deze omstandigheid wordt op het gehalte aan thoriumaarde voor de waarde der ter verwerking in aanmerking komende mineralen natuurlijkerwijze in de eerste plaats gelet.