Wie de Drentsche dorpen met hun meestal eigenaardig en vaak zoo hoog geroemd natuurschoon bezocht heeft, die heeft ook de Drentsche korenesschen gezien, welke die dorpen en gehuchten omgeven en daarmede een geheel vormen. Dit geheel is de bewoonde en bebouwde plek, omgeven door eene groote woeste en in den natuurstaat verkeerende landstreek, eene groote oppervlakte, die ons het werk toont van de voorgeslachten, te merkwaardiger tegenover het nog grootere woeste veld, dat door alle eeuwen heen met rust werd gelaten. De korenesch is de tot levens- en groeikracht gewekte bodem, welke aan de bewerkers van vroegeren en lateren tijd een bestaan opleverde, terwijl het omliggende heideveld bijna niets voortbracht. Wanneer wij ons het gebied van een dorp of gehucht in zijn geheel, of wel dat van eene Drentsche boerschap voorstellen, dan komen wij tot de zoogenaamde marke, bestaande uit de plaats zelf met al hare gronden, hetzij die al of niet in cultuur zijn gebracht. Het dorp of gehucht met het omliggende korenland, de esch genaamd, is van die marke het voornaamste, het meest intensieve gedeelte, de grond, die met het leven en het bestaan der Drenthenaren in het nauwste verband staat, de bodem, die vroeger bijna alleen het kapitaal heeft uitgemaakt dat Drenthe aan grondwaarde bezat, welke waarde verband houdt met die der producten welke de grond voortbrengen kan.