Niet lang geleden hebben wij er in dit tijdschrift op gewezen ¹, dat een physisch-geographisch onderzoek eerst dan als geëindigd mag beschouwd worden, als men ook getracht heeft zich van den tegenwoordigen toestand rekenschap te geven. Sedert deze wijze van opvatting der physische geographie door al hare beoefenaren als de juiste erkend is geworden, is er tusschen geographen en geologen meer dan vroeger eene nauwe aaneensluiting tot stand gekomen en heeft zich eene belangstelling in elkanders studiën geopenbaard, die niet anders dan gunstig op de vorderingen dezer beide wetenschappen werken kan; geographen, die wetenschappelijke reizen gaan ondernemen, trachten zich meer en meer van den tegenwoordigen stand van en met de methode van onderzoek in de geologie op de hoogte te stellen, en zijn daardoor beter in staat, op hunne onderzoekingstochten voorwerpen en aanteekeningen te verzamelen, die al de vereischten bezitten, welke voor eene geologische beschrijving en voor eene verklaring van de physisch-geographische gesteldheid der doorreisde landstreek noodzakelijk zijn. In tijdschriften, aan geographie gewijd, nemen opstellen en mededeelingen over geologische onderwerpen een hoe langer hoe grooter plaatsruimte in en niet minder duidelijk blijkt de verbroedering tusschen de beoefenaren dezer beide wetenschappen uit de bijeenkomsten, die zij van tijd tot tijd houden en waarin zij elkander hunne waarnemingen en onderzoekingen mededeelen.

Album der natuur

CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding")

Kruseman

H. van Cappelle. (1888). Over fossielen, beschouwd als middelen ter bepaling van de natuurkundige gesteldheid onzer planeet in vroegere tijden. Album der natuur, 37(1), 317–337.