„Indien men telkens tijdingen van den dagelijkschen toestand van de geheele oppervlakte der aarde konde krijgen, zoude men waarschijnlijk de overtuiging erlangen, dat deze oppervlakte bijna altijd op de eene of andere plaats beeft.” Toen ALEXANDER VON HUMBOLDT vijfentwintig jaar geleden deze woorden schreef, kon hij naauwelijks voorzien wat de menschelijke geest-en wilskracht in die korte tijdruimte voortbrengen zouden om de onderstelling, waarvan hij in het eerste gedeelte van zijn’ volzin spreekt, te verwezenlijken.