De Oranjeboomen of Hesperiden (zoo genoemd naar hunne groeiplaats op de aloude Hesperische eilanden), worden gevonden in de warmste oorden der kuststreek van de Middellandache zee; in Spanje vooral in Valencia, Murcia en Neder-Andalusie. Zij verlangen allerzachte winters, warme zomers, veel water, eene vochtige lucht, eenen ligten, doch humusrijken grond en schaduw. Om hun deze laatste te verschaffen, plant men ze in rijen digt bij elkander, zoodat hunne bladerrijke kroonen aan elkander sluiten en zij zoo een geheel loofdak als het ware vormen, waardoor de stralen der zon niet kunnen doordringen. Volgens M. Willkomm Agronomische Zeitung 1853, p. 616) kweekt men voornamelijk de volgende soorten in Spanje aan: 1. De Citroenboom (Citrus Limonum Risso — niet C. medica zoo als veelal opgegeven wordt). Deze is de minst bladrijke en daarom de minst schoone Oranjeboom, maar die dit boven de andere voor heeft, dat hij het geheele jaar door bloeit en vrucht draagt. Zijn loof is geelachtig-groen, zijn groei onregelmatig, zijn kroon niet gesloten. Men heeft daarvan twee hoofdvormen: a den zuren, of onze gewone citroen, welke gewooulijk in den handel voorkomt en geheel groen uit Spanje wordt afgezonden, wijl zij anders onder weg zoude bederven; b den zoeten, vroeger door Risso als C. Limetta beschreven, doch eigenlijk slechts eene verscheidenheid van C. Limonum. Zij ziet er geheel uit als een gewone citroen, maar heeft een zoet sap, dat echter veel minder geurig en overvloedig is dan dat van de China’sappelen. 2. De China’s-appel of zoete Oranje-appel, ook wel Sinasof Messinas-appel geheeten (Citrus Aurantium Risso). Dit is de in Spanje meest algemeen gekweekte boom, bloeijend in April en Mei, wanneer de aangename geur der bloemen zicli heinde en ver verspreidt, zoo zelfs, dat men midden op zee, wanneer de wind van het land afwaait, die geur reeds duidelijk kan bespeuren. In September en October hebben de vruchten hare behoorlijke grootte bereikt, maar zijn dan nog groen. Eerst in Januarij en Eebruarij zijn zij geheel en al rijp; maar de verzending naar buitenslands heeft reeds in November en December plaats, wanneer zij wel reeds geel, maar nog zuur zijn. llijpe China’s-appelen toch zouden onderweg geheel bederven. Elke appel moet in zijdeachtig vloeipapier worden ingewikkeld om onderweg geene vlekken te bekomen. Men ziet dan ook in Malaga, Cadix, Puerto de Sta Maria, Sevilla enz. in November en December aan de havenkaai honderden van vrouwen en kinderen bezig om de gouden vruchten, die in hooge pyraraidale hoopen opgestapeld liggen, in zulk papier te wikkelen. De China’s-appelboom heeft eene geslotene rijk bebladerde kroon , donker sapgroen blad en munt uit door rijke opbrengst, zoodat zulk een met vruchten beladen boom er geheel als met goud overdekt uitziet. Zijne takken moeten dan ook altoos ondersteund worden om niet te breken, en men geeft zich niet eens de moeite om de afgevallen vruchten op te rapen, maar laat ze meestal liggen om tot mest te dienen. Er zijn vooral drie verscheidenheden van dezen boom: a de gewone en overal aangekweekte, welke de bekende, zoogenaamde Malaga-China’s-appelen oplevert, en de grootte van onzen gewonen appelboom bereikt; b de bloed-oranje, welke donker goud-gele zoete vruchten met bloedrood gekleurd vleesch heeft, en vooral om Valencia gekweekt wordt. Deze wordt in Nederland ook wel mannetjesappel, of, verkeerdelijk, grenaat genoemd, maar is hier doorgaans flaauwer van smaak dan de China’sappel; c de kleine zoete Afrikaansche oranje, welke kleine, kogelronde, op zijn hoogst 2 (oude) duimen in middellijn dikke vruchten, maar deze met zeer fijne, dunne schil en zeer-geurig zoet vleesch heeft. Deze wordt in het uiterste zuiden van Andalusie, doch daar zelden, gekweekt; maar hare vruchten worden in menigte door de Mooren uit Tanger naar Gibraltar gevoerd, van waar zij in den handel komen. (Deze komen ook wei in Nederland en zijn vroeger te gebruiken dan de gewone).