In eene belangrijke verhandeling van den Heer N.W.P. Rauwenhoff, over de busschen en hun invloed op den toestand des lands, in het Album der Natuur 1858, leest men op bl. 365 het volgende: »Reeds »thans vindt men op Java niet meer die hoeveelheid hout, welke »daar vroeger aanwezig was; zonder overleg wordt de bijl aan den »wortel gelegd, terwijl veelal voor de instandhouding van het bosch »geene behoorlijke zorg wordt gedragen” — en op bl. 366: »wel er»kennen wij dankbaar .... dat de Regering zich meer dan vroeger »aan den houtgroei onzer koloniën laat gelegen liggen” enz. Wegens het gewigt dezer zaak, de houtteelt op Java, voor die belangrijke kolonie, waar nog zoo overgroote waarde aan hout in de bosschen aanwezig is en, bij goede behandeling, aanwezig kan blijven, heb ik gemeend het volgende, deels tot bevestiging, deels tot nadere aanvulling van het bovenstaande aan de lezers van dit Blad te moeten mededeelen. Het is getrokken uit eenen brief, welken ik onder dagteekening van den 12 Augustus 1858 uit Rembang op Java ontving van den Heer G. Schilthuis, ambtenaar bij het boschwezen aldaar.