Aan vele onzer lezers zal het werk van H. F. LINK, de Voorwereld en de Oudheid, Amsterdam 1821, bekend zijn, in welk uit liet Duitsch van den beroemden hoogleeraar LINK vertaald geschrift men in een groot aantal bijzonderheden aangewezen vindt, dat onze meeste en belangrijkste granen (tarwe, rogge, gerst en haver), peulvruchten (erwten, boonen enz.), ooft, onze huisdieren (runderen, paarden, schapen), voor zooveel men dit kan nagaan en berigten van reizigers ons leeren, van dat alles de oorsprong te zoeken is in die Taurisch-Kaukasische landen of bergachtige streek van West-Aziën, in welke volgens het Bijbelsch geschiedverhaal de eerste menschen geplaatst waren en van uit welke oorden het menschdom zich het gemakkelijkst over Europa, Azië en Afrika, zoowel naar kouder als naar warmer hemelstreken, konde verspreiden. Eene bevestiging van vele uitspraken van LINK, wat de ooftboomen betreft, gaf do door zijne belangrijke, wetenschappelijke reizen in Azië bekende dr. KARL KOCH uit Berlijn (dezelfde, wien wij ook op het botanisch congres te Amsterdam in 1865 als vice-president van een der afdeelingen gezien hebben), in een stuk geplaatst in Gardeners Chronicle van den 5den Sept. 1868, waarvan de Revue horticole 1868, pag. 408, een uittreksel geeft en dat de voorlooper is van een uitgebroider werk van dezen geleerde over hetzelfde onderwerp. Ik wil in de volgende regelen het een en ander hieruit mededeelen, met eenige bijvoegselen van mijzelven. Ik hoop, dat dit den lezer even aangenaam zijn zal, als de bewerking van deze kleine bijdrage tot de geschiedenis der menschelijke beschaving mij, in eenige tusschenuren, geweest is.