De wijnstok, die, zoo als men weet, aan de oostzijde van de Zwarte Zee veel en van uitmuntende hoedanigheid voorkomt, groeit ook in het wild aan de Kaspische Zee, vooral in het Gilansche in Perzie, waar hij in de bosschen zich tot aan de hoogste toppen der boomen opwindt en, welig groeiende, van den eenen boom tot den anderen overgaat. De druiven van den wilden wijnstok hebben hier eene iets dikkere huid en grooter pitten, maar zijn overigens zeer smakelijk en dienen ook tot bereiding van eene goede soort van wijn. Geen wonder dat ook de aankweeking der druiven in Perzie van gewicht is en dat men ze door kweeking tot een veel grootere volkomenheid heeft getracht te brengen. Volgens eene schets der landhuishouding in genoemd land in de Agronomische Zeitung van 1867 p. 795 volg., waaraan wij het een en ander ontleenen, wordt de druif daar op verschillende wijzen aangekweekt, en wel 1° als leiboom, 2° door den stam op 1¾ voet af te snijden en eenige takken waterpas over den grond te leiden, 3° door staken tot ondersteuning er bij te plaatsen, 4° door hem tegen nabijzijnde populieren of esschen te laten opgroeien, welke hij ras onderdrukt, maar dan om de doode takken blijft voortleven. De werking van het landklimaat: groote hitte des zomers en strenge koude des winters, valt hier zeer in het oog; want in vele streken moet hier de wijnstok ’s winters door ophooging van aarde en rijs tegen de vorst beschut worden, ’s Zomers daarentegen is de warmte zoo groot, dat men te Teheran reeds tegen het einde van Juni goede tafeldruiven heeft; maar voor den wijn zamelt men ze gewoonlijk niet voor het midden of einde van October in.