Deze welbekende heester onzer tuinen valt zeer in het oog door zijne gedoomde, altoos groene bladen on de talrijke verscheidenheden, welke daarvan voorkomen. Men heeft er met gaafrandige bladen, evenals de laurier, maar in een doorn aan den top uitloopende ¹; men heeft er met ook boven op het blad gedoornde bladen; men heeft ze goudbont, zilverbont enz. enz. De kleine witte bloemen vallen niet zeer in het oog. Zooveel te meer de fraaie roode bessen, die veel hebben van die der Aucubas of het kievitsblad, welke eerst in den laatsten tijd bij ons bekend geworden zijn. De zaden zijn wel eens in plaats van koffij gebruikt, en geroost, hebben zij werkelijk daarmede veel overeenkomst 2; doch de groene vruchten zijn eenigzins purgeerend. Sommigen houden ook de rijpe bessen voor schadelijk. Die bessen komen echter niet zoo algemeen voor, dat men veel in verzoeking komt, ze te gebruiken. Men vindt den hulst op de zandgronden in het oosten van ons land, vooral in Drenthe en Gelderland, vrij veel; maar altoos slechts als heester. In Frankrijk echter ziet men, volgens het aangehaald Journal, in de groote bosschen in het midden en het Noordwesten van dat land, zooals in Normandije, hooge boomen van dit gewas, dat daar werkelijk als timmerhout (bois de charpente) gebruikt wordt. Het hout is zeer vast en taai, wit in het spint en bruin in het hart, en wordt zelfs door het bukshout (het zoogenaamd palmhout) in vastheid niet overtroffen. Men vergelijkt het met het pokhout van tropisch Amerika.
| Additional Metadata | |
|---|---|
| Album der natuur | |
| CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding") | |
| Organisation | Kruseman |
|
H.C. van Hall. (1873). De hulst. Album der natuur, 22(1), 250–251. |
|