In Frankrijk bestaat een, waarschijnlijk zeer oud, bijgeloof, dat, om een onvruchtbaren boom vruchtbaar te maken, het genoeg is dien te beladen met een steen uit de naastbij gelegene gemeente afkomstig (Journal de l’Agriculture 1870, 1, p. 587). Voor het laatste gedeelte van dit volksgeloof kan natuurlijk geen reden bestaan; maar voor het eerste kan een goede grond gevonden worden. Men weet, dat de sappen in den boom door het buitenste of jongste deel van het hout opstijgen en, na in de bladen tot voedende vochten bereid te zijn, door de schors nederdalen. Als nu, zooals ik dat bij notenboomen meermalen gezien heb, een groote steen gelegd is in de mik, dat is in de vorkswijze vordeeling van den stam in twee of drie takken, ontstaat, bij het dikker worden der takken, aldaar eene belemmering tegen het nederdalen der voedende vochten, die alzoo gedwongen worden meer in den tak en de takjes te blijven en daar aanleiding geven, dat de takken minder in houttakken (waterloten), maar meer in vruchttakjes uitgroeien. Ook in de West-Indiën wordt, ik meen bij den Papayeboom (Carica Papaya), wel eens een groote steen in de vorkswijze verdeeling der takken gelegd, ten einde de vruchtbaarheid des booms te bevorderen. Op Malta tracht men, volgens LINDLEY, (Grondbeginselen der Horticultuur 1842, bl. 222), de vruchtbaarheid van den pistacheboom (Pistacia vera) te vermeerderen, door een tamelijk grooten steen in de gaffelvormige verdeeling der takken te leggen.