In den loop van dit jaar is aan de Rijks-Universiteit te Groningen bevorderd tot doctor in de artsenij bereidkunde de heer J. J. ATTEMA, na verdediging van een proefschrift, dat bovenstaanden titel draagt. Voor eenige mededeelingen uit den rijken inhoud van dit boekdeel van ruim 200 pagina’s druk wordt de welwillende belangstelling van de lezers van ons »Album” gevraagd. Van bijna alle deelen, die een zaad samenstellen, kent men hunne ontwikkeling en den oorsprong der verschillende cellenlagen voldoende, maar dit geldt niet van die van de zaadhuid. De schrijvers onzer leer- en handboeken hebben aan dat plantendeel gewoonlijk weinig aandacht geschonken, alleen in de anatomische atlas van TSCHIRCH en OESTERLE is de ontwikkelingsgeschiedenis te vinden van vele zaden van pharmaceutische planten. Dit bezwaar voor de beoefenaars der plantkunde in ’t algemeen, en der pharmaceutische botanie in ’t bijzonder heeft dr. ATTEMA weggenomen, door ons in zijn proefschrift te geven een overzicht van wat er in de litteratuur omtrent de ontwikkelingsgeschiedenis der zaadhuid reeds te vinden is, en vooral door onze kennis van dit ontwerp te vermeerderen door eigen onderzoekingen.