Er is geen wetenschap, die meer punten van aanraking aanbiedt met de verschijnselen, die dagelijks ons oog troffen, dan de plantkunde, en toch ook geene, omtrent welker aard en werkzaamheid meer onjuiste voorstellingen heerschen. Hoort men van plantkunde spreken, een ieder denkt aan de bloemen in zijn tuin of op zijn bloementafel, hoogstens ook aan het onkruid daartusschen, en meent daarmede het geheele gebied dezer wetenschap te overzien. Wel is waar weet men, dat er nog tal van andere planten bestaan , ja iedereen kent b. v. de zwammen en korstmossen, doch men beschouwt deze slechts als een aanhangsel, en meent het zwaartepunt der plantkunde toch in fraaie gewassen en mooie bloemen te moeten zoeken. Vandaar dan ook de meening dat slechts de zomer den plantkundige stof voor zijne onderzoekingen biedt, dat in den winter, met den plantengroei in onze tuinen, ook zijn arbeid rust! Moge deze meening den oningewijde ook waarschijnlijk klinken, een ieder die iets nader met den aard van het onderzoek in onze wetenschap bekend is, zal toegeven dat juist het tegendeel waar is. En hoe vreemd het ook schijne, toch biedt de winter juist aan dat onderdeel der plantkunde, waarvan men het het minst verwachten zou, de ruimste gelegenheid tot studie. Ik bedoel du physiologie der planten, de leer harer levensverrichtingen. Als in den tuin de boomen en kruiden hunnen winterslaap houden, dan is het voor den plantenphysioloog de beste tijd, om de verschijnselen van het plantenleven te onderzoeken. Want die boomen en die bloemplanten zijn het niet, die hij hij voorkeur bestudeert; onder andere nadeelen hebben zij juist dit, dat zij den onderzoeker van het jaargetijde zouden afhankelijk maken. Neen, planten, die men in elk jaargetijde in het laboratorium willekeurig kan laten groeien, die men dus steeds tot zijn beschikking kan hebben, deze leveren het beste materiaal voor studie. Als voorbeeld noem ik kiemplanten, die men ten allen tijde uit de zaden kan verkrijgen. Maar de winter heeft nog andere voordeelen, die de zomer mist. Wel is waar is het in den zomer warm, en geschieden dan de processen van het plantenleven snel, maar de warmtegraad is uiterst veranderlijk, en het is niet mogelijk dien willekeurig te regelen. Anders in den winter. In de vertrekken van een laboratorium kan men den geheelen winter door een zelfde temperatuur doen heerschen, ja, wat meer zegt, men kan gelijktijdig verschillende afdeelingen op verschillende, doch elk standvastige warmtegraden houden. Gemakkelijk zou ik bij deze voordeelen tal van andere kunnen voegen, doch de aangehaalden mogen genoeg zijn om ons te overtuigen, dat de studie van de levensverrichtingen der planten geenszins uitsluitend gebonden is aan groote of mooie gewassen, en evenmin beperkt is tot den zomer. Haar arbeid geschiedt in den winter even goed als des zomers, en de planten, met welke zij werkt, kiest zij uit den rijken schat, dien de natuur haar aanbiedt, zoodanig uit, dat zij zooveel mogelijk van de wisseling der jaargetijden en van de veranderlijkheid van het weer onaf hankelijk zij.