De wetten van BOYLE, GAY-LUSSAC en AVOGADRO vormen den grondslag, waarop de tegenwoordige opvatting van de natuur der gassen berust. De beide eerste leeren ons de betrekking tusschen het volumen, de drukking en de temperatuur der gassen kennen; hare juistheid is binnen zekere grenzen door waarnemingen rechtstreeks aangetoond. De stelling van AVOGADRO, dat gelijke volumina van gassen, onder dezelfde drukking en bij dezelfde temperatuur, hetzelfde aantal moleculen bevatten, kan wel is waar uit den aard der zaak niet proefondervindelijk bewezen worden; zij is daarentegen op middellijke wijze zoo herhaaldelijk gebleken met de waarneembare feiten overeen te komen, dat aan hare juistheid billijkerwijze niet meer kan worden getwijfeld. Deze wetten gelden voor gassen en dampen. In den laatsten tijd is echter de studie van de wetten, die de vloeistoffen beheerschen, meer en meer op den voorgrond getreden. Daarbij is gebleken, dat er tusschen oplossingen en gassen eene uiterst groote overeenkomst bestaat, vooral wanneer men ter vergelijking oplossingen kiest, die zoo sterk verdund zijn, dat zij, per liter, ongeveer evenveel moleculen der opgeloste stof bevatten, als gassen bij de gewone temperatuur en onder de gewone drukking. Dit komt, voor zeer vele stoffen, overeen met eene concentratie van omstreeks 1 pct. of minder.