De vraag, wat, soorten zijn, is thans nog oven moeiljjk als vóór den tijd van LINNAEUS. Vroeger meende men, dat een zeker aantal vormen geschapen waren, en dat deze zich volgens natuurlijke, alhoewel nog onbekende wetten gesplitst, en zoo aanleiding tot het ontstaan van groepen gegeven hadden. Zulke geschapen vormen noemde men geslachten. Klaver, roos, boterbloem, pruimen, appels en peren waren zulke geslachten, onder welke de hizondere soorten door toegevoegde namen, als witte en roode klaver, enz., onderscheiden werden. LINNAEUS zelf volgde in zijn eerste werken, deze heerschende meening: »Elk geslacht is in den beginne als zoodanig geschapen” is een van zijn bekende stellingen. Later echter veranderde hij dit beginsel en verklaarde de soorten voor geschapen, en wel de soorten zoo als hij ze zelf onderscheiden en met dubbele namen gemerkt had. Het vermogen, om zich te splitsen, nieuwe vormen voort te brengen, en zich dus in groepen te veranderen, ging daarmede op de soorten over. Maar natuurlijk, daar het aantal soorten veel grooter was dan dat der geslachten, behoefden die splitsingen nu veel minder talrijk te zijn.