Onder de argumenten, die Darwin voor de gemeenschappelijke afstamming van planten en dieren heeft verzameld, neemt de geographische verspreiding een belangrijke plaats in. Het is een van die argumenten, die een veel grooter kennis van feiten veronderstellen, dan bij de meeste belangstellenden wordt aangetroffen en die daarom zoo licht terzijde worden geschoven. Toch weet ieder deskundige, dat de verspreiding der levende wezens op aarde aan zeer bepaalde wetten onderworpen is en dat deze regels op geene andere wijze rationeel verklaard kunnen worden, dan door de voorstelling eener gemeenschappelijke afstamming. Al ontbraken de palaeontologische feiten geheel, dan zou toch de geographie voldoende zijn, om voor den denkenden mensch de afstammingsleer te bewijzen. Twee hoofdstellingen beheerschen deze wetenschap. De eerste is de leer van de middenpunten van verspreiding, de tweede de waarneming, dat de verspreiding voor de soorten, geslachten en familiëm hetzelfde beeld vertoont. Er bestaat dus op dit gebied geen reden om een anderen oorsprong voor geslachten en familiën aan te nemen, dan voor de gezamenlijke ondersoorten, variëteiten en individuen eener soort. Wat voor de eene geldt, geldt ook voor de andere.