De stroom der populaire biologische boekjes breidt zich steeds uit. De belangstelling in de verschijnselen der omringende natuur, gewekt door de oprichters van De levende Natuur, neemt voortdurend toe, en in samenhang daarmede komen er steeds nieuwe werken en werkjes, die den beginnende de behulpzame hand bieden, of den meer gevorderde de geheimen der natuur ontsluieren. De drie titels, hierboven genoemd, behooren tot verschillende studiën van dit werk van vooruitgang. »Zomerbloemen en Sporeplanten” van Siderius vormen het vierde en laatste deeltje van de reeks van »Plantentypen”, waarvan ik do »Voorjaarsbloemen”, »Meibloemen” en »Zomerbloemen” reeds vroeger aangekondigd heb. Ik zou slechts in herhaling vallen van den lof, dien ik meende aan deze boekjes te mogen toezwaaien, zoo ik hier de goede eigenschappen van het laatste deel uitvoerig wilde schetsen. Want het sluit zich, èn in vorm, èn in behandeling, geheel bij de drie vorige deelen aan. Op een vrij uitvoerige biologische inleiding volgen een aantal bizondere hoofdstukken, elk aan ééne soort gewijd. De keuze van deze is deels door de beperking van den titel in verband met de vorige deeltjes beheerscht, deels gegrond op de meer gemakkelijke toegankelijkheid van bepaalde belangrijke gewassen onzer flora. De zonnedauw en het warkruid treden op als typen van zeer eenzijdig gespecialiseerde vormen, zoogenoemde aanpassingen, het gedoomd stelkruid, het rondbladig klokje en de breedbladige weegbree a’s zeer algemeene en algemeen bekende soorten, de wolfsmelk en de brandnetel om hunne schadelijke eigenschappen, enz. Onder de sporeplanten treft het haarmos op de sierlijke plaat als een natuurlijk groepje van mosplantjes met reeds uitgestoven vruchtjes, terwijl dc gebeele groep der paddestoelen slechts door ééne soort op een plaat is vertegenwoordigd. Het boomvaren en de wolfsklauw zijn vertegenwoordigers der hoogere cryptogaraen, terwijl voor de lagere als voorbeeld de aardappelziekte gekozen is. Het komt mij voor, dat de omvang van het werk niet al te groot geworden zou zijn, zoo uit die lagere en in menig opzicht toch belangrijke gewassen een ruimere keuze gedaan ware. Zij hadden dan ook een afzonderlijk deeltje kunnen vormen, terwijl nu voor de combinatie van zomerbloemen en sporeplanten tot één geheel een duidelijke grond niet aanwezig is.