Bij het verzamelen van wilde planten lijst dikwijls de vraag of een exemplaar, dat men vindt, vertegenwoordiger van een soort is, dan wel een bastaard. Daarbij komt dan meestal de behoefte om die vraag spoedig te beantwoorden. Komt de plant voldoende overeen met de diagnose in een zak-flora, die men bij zich heeft, dan beschouwt men haar als soort, maar vertoont zij afwijkingen, dan is men geneigd aan de bastaard-natuur te gelooven. Toch weet tegenwoordig iedere botanicus, dat de zaak niet zóó eenvoudig is. Afwijkingen toch kunnen tal van oorzaken hebben. Vergroeningen, zooals die b.v. bij Lysimachia vulgaris veelvuldig voorkomen, zijn meestal het gevolg van de werking van bladluizen, plantmijten of andere kleine diertjes. Bizonder groote of zeer kleine exemplaren kunnen, door overvloed van voedsel in het eene geval, door schaarschte daaraan of droogte in het andere, veroorzaakt worden. Dat dit verandering in de systematische kenmerken met zich kan voeren, ontwaart men dikwijls. Kommerlijk ontwikkelde klaprozen kunnen drie of vier stempels op hun vrucht hebben, in plaats van de gewone rijke ster. Maar de meest belangrijke bron van afwijkingen vormt de variabiliteit, die zoo zeer dikwijls, zonder eenige bastaardeering, onverwachte eigenschappen doet ontstaan. Bonte planten zijn wel het meest bekende voorbeeld, dan volgen witte bloemen van rood- of blauw-bloemige soorten, witte bessen, gemis van de gewone beharing en talrijke andere. Zulke afwijkingen zijn zoo gewoon, dat men veel veiliger doet met een onbegrepen nieuwigheid voor een variëteit uit te maken, dan met haar voor een gevolg van kruising te houden.