Van de vier soorten van grasmusschen ¹, die in ons land voorkomen, is de gewone grasmusch, Sylvia cinerea, een der fraaiste. Mag zij al niet schitteren met bonte kleuren, toch is de teekening van haar gevederte schoon. Ik wil pogen haar u zoo duidelijk mogelijk te beschrijven. Verbeeld u een vogeltje ongeveer ter grootte van ons kneutje, maar sierlijker, ranker van vorm. Op de bovendeelen is het gevederte geheel bruinachtig grijs, de vlougelvederen zijn van dezelfde kleur maar donkerder, en elke veder heeft een breeden, helder roestkleurigen zoom, iets wat haar dadelijk van alle andere grasmusschen doet onderscheiden; de keel is helder sneeuwwit, en over den krop en de borst breidt zich eene fraaie rooskleurige tint uit, terwijl de buik en de overige onderdeelen vuilwit zijn. Het oog is geelbruin. De niet lange, maar toch krachtige pooten zijn zeer flauw roodachtig, terwijl de bek donker bruinachtig van kleur en mede kort is. De staart is ongeveer zoo lang als de romp en aan het einde slechts weinig afgerond.