Er zullen waarschijnlijk weinig dieren op den aardbol zijn, die zich kunnen beroemen op zooveel belangstelling als de orang-oetan. Tal van geleerden hebben aan dit dier uit onzen Indischen archipel, en aan zijne verwanten in Afrika, geheele verhandelingen gewijd. Opzettelijke reizen zijn ondernomen met het doel hem beter te leeren kennen en alle mogelijke gegevens omtrent hem te verzamelen. Als de orang-oetan zijne meening omtrent deze laatste wijze van onderzoek kon kenbaar maken, zou het zeker deze zijn, dat hij beleefd verzoekt met rust gelaten te worden; want dat wetenschappelijk onderzoek, vooral als dat geschiedt op de wijze zooals de bekende geleerde WALLACE het deed, kost talrijke slachtoffers. Zijn onderzoekingsreis alleen kostte aan zeventien orangs het leven, behalve nog een paar, die anderen voor hem doodden. En men moge zooveel hart voor de wetenschap hebben als men wil, toch kan men niet zonder deernis met de ongelukkige dieren in het reisverhaal van wallage lezen, hoeveel kogels er dikwijls noodig waren om zoo’n orang uit den boom te doen storten met verbrijzelde ledematen, nóg levend, nóg zich verroerend. Deze groote belangstelling in den orang-oetan had voor een groot deel haar grond in de bekende «theorie van DARWIN”, die, zooals bekend is, aan menschen en apen een gemeenschappelijhen stamvorm toeschrijft. Wij zullen ons in deze kwestie, die evenzeer hare bewonderaars als hare bestrijders heeft, niet verdiepen, omdat een opstel als dit er de plaats niet voor is, maar ons alleen bepalen tot eene zoo populair mogelijke beschrijving van dien grooten aap uit ons Indisch rijk, een dier dat alleszins onze aandacht waard is.