Het is bekend dat de eierproductie der vogels de grootst mogelijke verschillen aanbiedt. Men behoeft, om tot de erkenning daarvan te komen, slechts de aandacht te vestigen op de eierproductie der gieren, alken en pinguins, die gewoonlijk in één broedtijdperk slechts één ei leggen en die onzer hoenders, waaronder er zijn die in één jaar, naar beweerd wordt, tot 250 eieren voortbrengen. Zooals het met het getal is, zoo is het ook met de kleur, den vorm, de grootte en het gewicht; de kleur wisselt af van wit tot donker koffie- of olijfbruin, van rosé tot hemelsblauw, enz.; de vorm is nu eens langwerpig, dan weder bijna kogelrond; de grootte wisselt af van die van een tamelijke erwt tot die van een kokosnoot bijna, en de eieren van den reuzenstruis van Madagascar waren zóó groot, dat er in zóó’n ei zeven struiseieren gingen, of 180 kippen-eieren; zóó’n ei woog 9 Kilogram. Zij zijn zeldzaam, maar zij zijn er (in de Musea) om het feit te staven. Het aantal der door de soorten gelegde eieren is onderling even verschillend als de afwijking der eieren van verschillende vogels in vorm en kleur, grootte en gewicht. Wat dezelfde soort betreft is het getal der eieren bijna constant, in zooverre dat zij varieeren tusschen dezelfde getallen. Het volgende overzicht zal dat verduidelijken: 1 ei leggen gewoonlijk de gieren, alken, lommen, pinguins, albatrossen, enz.; 2 eieren, de duiven, kolibris, vele arenden, kraanvogels, enz.; 2 à 3 „ vele arenden, trappen, meeuwen, flamingos; 3 à 4 „ vele valken en de kruisbek; 4 „ snippen, pluvieren, kieviten; 4 à 5 „ de meeste kleine valken, haviken, kraaien, reigers, ooievaars; 3 à 6 vijf is het normale getal voor het 6 à 7 meerendeel der zangvogels, het haalt echter 7 à 8 niet zelden ook 6, 7 en zelfs 8; tot 12 de goudhaantjes en „ 15 de meezen.