Het is sinds lang bekend, dat slangen buitengewoon lang kunnen vasten. Onder de slangen, welke in menagerieën en dierentuinen worden gehouden, treft men er aan, die gewillig voedsel nemen, maar ook, die hardnekkig alle voedsel weigeren en ten slotte den hongerdood sterven, A. Dumérie observeerde, in de menagerie van het Parijsche museum, een slang (Calopisma obscura) en een ratelslang (Crotalus durissus), die respectievelijk 15 en 26 maanden gevast hadden voordat zij voedsel namen. Vaillant vond Pelophilus madagnscariensis nog na 23 maanden vasten in leven en zag een reuzenslang (Python sebae) na 29 maanden vasten het eerste voedsel nemen. Nu deelt J. Pellegrin, van de Parijsche zoölogische vereeniging, meer dergelijke gevallen mede, welke van groot belang zijn door de daarbij gevoegde opgaven van gewichtsverlies. De voornaamste betrof een Japansche reuzenslang (Python reticulatus), die op 17 November 1899 in de menagerie was aangekomen en eene lengte van 6.45 M. had. Hare glanzende kleur en hare levendigheid bewezen, dat zij een bloeiende gezondheid genoot. Zij weigerde echter hardnekkig voedsel te nemen. Te vergeefs werden haar hamels, konijnen , ganzen en eenden aangeboden, dikwijls worgde zij ze in hare kronkels, doch liet ze daarna onaangeroerd. Het eenige wat zij, tot instandhouding harer gezondheid, deed, was, dat zij van tijd tot tijd in haar bassin een bad nam. De glinsterende kleur der huid verdween door het vasten en maakte plaats voor een leelijke, grauwe kleur en tegelijk verminderde de omvang van het dier. In het begin van het jaar 1902 was de slang verbazend mager geworden; zij was, zooals men zegt, slechts vel over been. Men beproefde nogmaals, doch te vergeefs, haar met geweld rauwe eieren in te geven en na het ontstaan van een branderige huidziekte stierf het dier den 20 April 1902. Het had 2 jaar, 5 maanden en 3 dagen gevast. Het gewicht, dat bij hare aankomst 75 Kg. was, was tot 27 Kg. geslonken en was dus bijna met 2/3 verminderd.