Gedurende een groot deel van de tertiaire periode leefde, zoowel in Europa als in Amerika, een geweldig roofdier, dat zelfs den Bengaalschen tijger in grootte overtrof en in het bezit was van aanvalswapenen, gevaarlijker dan eenig thans levend roofdier heeft. Het waren buitengewoon lange bovenste hoektanden, dolk- en sabeltanden genoemd, die samengedrukt, tweesnijdend en op de sneden zaagsgewijs gekerfd waren. Bij eenige soorten dezer roofdieren, die tijdgenooten moeten zijn geweest van de oudste menschen, bereikten die tanden eene lengte van 8 tot 9 c.M. Deze dolk- of sabeltandige tijgersoorten, zooals men ze wel genoemd heeft, waren echter nòch leeuwen, nòch tijgers, doch misschien slechts daarmede verwant. Zij vormen het geslacht Machairodus, Kaup., en waren over een uitgestrekt gebied verbreid. Overblijfselen zijn gevonden in Frankrijk, Duitschland, Engeland, Hongarije, Italië, Griekenland, Perzië, Indië en Noord- en Zuid-Amerika. Zij leefden in een tijdperk, toen de echte katten (feliden) nog zeer zeldzaam waren of misschien nog niet bestonden. De oudste vormen zijn in de Oude Wereld gevonden en tanden, welke zeer op de hunne geleken , werden reeds te Quercy ontdekt. De te Eppelsheim, in het bekken van Mainz, gevonden dolktanden werden aanvankelijk toegeschreven aan een beer (Ursus cultidrens) te behooren, tot Bravaid de kattennatuur van het geslacht vaststelde. Men meent dat deze roofdieren uit Europa over Azië naar Noord-Amerika zijn gekomen en in veel jonger tijd ook naar Zuid-Amerika, waar zij het laatst moeten zijn uitgestorven.