Bij een uitstapje per barkas in het raangrove-woud van den Congo, leerde prof. C. CHUN een mier kennen, waaromtrent hij het volgende schreef: ¹) »Maar men wandelt niet ongestraft onder palmen! Toen wij, van de barkas uit, de planten wilden plukken, ontstond ineens op het voordek een geweldig spektakel. De geweren werden neergegooid, de jassen uitgesmeten, en alsof zij door een tarantula gestoken waren sprongen de menschen rond. Dichte zwermen van mieren hadden zich vastgebeten in het vel van de arme stakkers. In eens wemelde het dek van werkmieren, die met poppen sleepten, en van soldaten, die zóó nijdig beten, dat hun kop in ons vel bleef zitten, als wij hen er afstreken. Deze mieren zijn van het geslacht Oecophylla(oekos = huis, phyllus = blad) dat wijd verbreid in de hoornen van de tropen leeft. Hun naam berust op den bouw der nesten, die bestaan uit aaneengesponnen bladeren. Wonderbaarlijke dingen vertelt ons een Engelsche ooggetuige, Holland, van de manier, waarop zij bun nest bouwen.