In 1881 hield kapitein ABNEY in het South-Kensington-museum een voordracht over een door hem gedane uitvinding, die van ver strekkende gevolgen gebleken is. Hij had namelijk het middel gevonden om broomzilverplaten zoo te bereiden, dat zij gevoelig werden voor stralen van grootere golflengte dan die van het roode licht; daarmede was een nieuw stralengebied voor het spectrale onderzoek toegankelijk geworden. Bij gelegenheid van genoemde voordracht vertoonde ABNEY een door hem vervaardigde fotografische afbeelding van de koolspitsen van een elektrischen lichtboog; de bijzonderheid van die fotografie bestond hierin, dat tijdens do pose zich een volkomen ondoorschijnende ebonietplaat tusschen de lamp en de camera bevonden had. Daaruit bleek, dat er donkere stralen van de koolspitsen uitgegaan moesten zijn, die niet evenals de zichtbare stralen door het eboniet waren tegengehouden, maar die, na door de ondoorschijnende plaat te zijn heengegaan, nog in staat waren in broomzilver een scheikundige verandering te weeg te brengen.