De geleerde oudheidkenner dr. G. D. J. SCHOTEL bezorgde mij voor eenigen tijd twee schedels, welke hij door zijnen broeder te Dordrecht bekomen had, die de goedheid had deze aan mij af te staan, en welke afkomstig waren uit de in 1839 opgegraven fondamenten van het klooster Eemstein in den Zwijndrechtschen waard. Dat klooster, ’t geen het tweede was van dien naam, had een vroeger vervangen, hetgeen in het laatst der veertiende eeuw door Regulierenkanonniken volgens den regel van AUGUSTINUS, aan de Eems in den Grooten Waard gesticht, en in 1421 door den watervloed van den St.- Elisabeth’s nacht verzwolgen was. Dit tweede klooster werd in het laatst der zestiende eeuw door de watergeuzen vernield en verbrand¹). In deze schedels hebben wij dus overblijfsels, die bijkans drie eeuwen oud zijn. Het zou belangrijk wezen zoo wij uit deze overblijfsels eenig besluit konden opmaken over den volksstam, waartoe zij behoord hebben. Er is wel alle waarschijnlijkheid, dat de monniken van dat klooster grootendeels Nederlanders zijn geweest. Dat er Negers onder waren, heeft althans alle waarschijnlijkheid tegen zich.