Nu wij de methode der natuurkunde in haar verschillende vormen hebben leeren kennen en waardeeren, nu wij overtuigd zijn, dat elk onderzoek der natuur, hetwelk haar strenge leiding mist, met onvruchtbaarheid geslagen is, vragen wij onwillekeurig naar de uitgestrektheid van haar rechtsgebied. Heeft zij ook op het gebied der geestelijke wetenschappen het recht zich op te werpen als de eenige leidsvrouw, die den weg naar de waarheid wijzen kan? Moet de geschiedvorscher, de rechtsgeleerde, de beoefenaar der godsdienstwetenschap zich geheel aan haar leiding toevertrouwen? Met het oog op ons onderwerp mag een vraag als de bovenstaande niet geheel onopgemerkt voorbijgegaan worden. Toch kan bij een vraagstuk van zooveel diepte en omvang, van een eenigszins volledige behandeling hier geen sprake zijn. Het volgende verlangt dan ook niet meer te wezen dan een poging om de overtuiging te wekken, dat ook de beoefenaars der geestelijke wetenschappen op eigen bodem de natuurkundige methode met voordeel aanwenden kunnen. En wat dit zegt beseft ieder, die een oog heeft voor de samengesteldheid der geestelijke verschijnselen, waarbij die der stoffelijke natuur eenvoudig genoemd moeten worden.